Mij is gevraagd om als bezorger van Om het levende Woord vandaag iets te zeggen over wat dit boek kan betekenen voor de prediking in onze tijd. Dat is nogal wat, een boek van meer dan 75 jaar oud bevragen op lessen voor het heden. We zullen daarom vanmiddag een bijzondere route afleggen. Allereerst gaan we actief op zoek naar de actualiteit – concreet: de hedendaagse maatschappelijke (sociaal, politiek, cultureel) actualiteit – van Om het levende Woord. Vervolgens zullen we op zoek gaan naar het verband tussen die wondere actualiteit die je in Om het levende Woord tegenkomt en de theologie die erin verwoord wordt. In het derde gedeelte tenslotte zullen we de blik verleggen naar de prediking vandaag: Hoe vandaag 'actueel' te preken? In alle delen krijgt Miskotte uitgebreid het woord, al zullen we aan het eind, als leerlingen van de nieuwe eeuw, ook moeten proberen zelf lessen te trekken uit het geleerde.
Dat is de hoofdroute.
Echter voordat we deze weg gaan moet er ter inleiding eerst wat worden gezegd over hoe Om het levende Woord driekwart eeuw geleden tot stand is gekomen én over een bijzondere kant van de nieuwe uitgave. Maar ook dát doen we aan de hand van een citaat:
“De prediking moet in den gereformeerden Eeredienst zijn wat de Eucharistie is voor de roomschen…”.
Dit schrijft Miskotte op 30 augustus 1924 in het ‘Gemeenteblaadje Cortgene’.
Wie een beetje bekend is met Om het levende Woord herkent deze, regelmatig geciteerde want behoorlijk markante, zin. En inderdaad, in dat prachtige in 1948 verschenen boek, waarvan we vandaag de heruitgave binnen het Verzameld Werk mogen beleven, klinkt nagenoeg letterlijk deze zelfde zin opnieuw. Inclusief de eropvolgende passage van ca. 240 woorden. Een zelfcitaat dus. En een fórs zelfcitaat bovendien.
Dit overigens door Miskotte niet als zodanig geannoteerde zelfcitaat – ín 1948 vanúit 1924 – vertelt iets over de wijze waarop Om het levende Woord tot stand is gekomen. Om het levende Woord kent namelijk een bijzondere ontstaansgeschiedenis. Deze eerste grote publicatie van Miskotte nadat hij benoemd was als kerkelijk hoogleraar te Leiden, is ontstaan doordat hij in dit boek vier opstellen heeft bijeengebracht die alle vier eerder al elders waren verschenen. Maar met het oog op de samenvoeging heeft Miskotte alle vier de opstellen intens bewerkt. Maar liefst 60% van de tekst in 1948 is nieuw.
Het bijzondere van de nieuwe uitgave nu, is dat deze het mogelijk maakt om verschillende edities van de opstellen te onderscheiden.
(Eigenlijk moet ik daarbij zeggen: tot op zekere hoogte. Voor een echt compleet inzicht in de redactiegeschiedenis moet ik u doorverwijzen naar de zgn. Studieuitgave van Om het levende Woord, welke vorig jaar verschenen is. Die editie is wat redactiegeschiedenis betreft én vollediger én dankzij meerkleurendruk ook overzichtelijker).
Het resultaat van Miskottes redactiewerk is – om een ingewikkelde geschiedenis nu even het heel kort samen te vatten – dat Om het levende Woord tekstlagen bevat uit resp. de jaren 1924, 1928, 1931, 1934, 1940, 1941, 1942 en 1948. Daarmee omvat de ontstaansgeschiedenis van het boek de hele opkomst én de ondergang van het Nationaal Socialisme, de genocide op de Joden, de volledige Tweede Wereldoorlog – inclusief de vertwijfeling, maar ook de weerstand / het verzet en tenslotte de Bevrijding –, als vervolgens ook de naoorlogse ‘Doorbraak’ en de ‘mislukking’ daarvan, alsmede de ‘Restauratie’ én tegelijk de opkomst en bloeitijd van het Existentialisme. En bij een close reading zal je ontdekken: in Om het levende Woord klinkt het allemaal door! De context doet bepaald mee in Om het levende Woord. Dankzij het nu geboden inzicht in de redactiegeschiedenis is die contextualiteit van Miskottes tekst haarscherp aanwijsbaar. Dát is echt een bijzondere waarde van de nieuwe uitgave.
Nog even terug naar het citaat – zelfcitaat – waar we mee begonnen: Deze oorspronkelijk uit Cortgene 1924 afkomstige tekst is dus op de één of andere manier terechtgekomen in het vierde opstel van Om het levende Woord, Het waagstuk van de prediking. Nagenoeg letterlijk! En nu is dus de route van dit zelfcitaat reproduceerbaar: De éérste versie van Het waagstuk stamt uit 1928. Het Meppels kerkblad. Maar dáár klinkt het citaat nog niet. Als Miskotte in 1931 in Haarlem het kerkbladartikel nogmaals publiceert is dat in een licht gemodificeerde versie. De grootste wijziging daarbij bestaat uit een toevoeging van een passage van 240 woorden… die hij dus nagenoeg letterlijk over heeft genomen uit het kerkbladartikel van 1924 in Cortgene. (Omdat die kerkbladartikelen van 1928 en 1931 geen officiële publicaties zijn geweest hebben we deze in de Verzameld Werk editie buiten beschouwing gelaten. In de Studie-uitgave zijn deze twee redactielagen wél beide zichtbaar gemaakt). Vervolgens gaat het citaat, enigszins gewijzigd, mee in het op zichzelf staande boekje, dat in 1941 de vorm is waarin Miskotte het opstel, nu dus voor het hele land, publiceert – de referentie voor de VW-uitgave. Om tenslotte terecht te komen in Om het levende Woord van 1948: “De prediking bekleedt in de gereformeerde eredienst de plaats die in de roomse kerk toekomt aan de eucharistie…” Dat we het weten!
Om het levende Woord is inmiddels ruim driekwart eeuw oud. En menig fragment is, zo weten we inmiddels, zelfs nog ouder, tot ruim een eeuw oud.
Nu staat Miskotte bekend als een actief en scherp waarnemer én duider van zijn tijd. Dat de op z’n zachtst gezegd hevige maatschappelijke context van het ‘tweede kwart’ van de vorige eeuw ook doorklinkt in een werk dat bovendien gaat over hermeneutiek, over vertalen en communicatie door de tijden heen, naar jouw eigen tijd toe, dat hoeft dus niet te verbazen.
Wat nu, driekwart eeuw later, wel kan verbazen is de blijvende actualiteit van heel veel van die context gerelateerde passages in Om het levende Woord. Menige zin of alinea zou zomaar gisteren geschreven kunnen zijn, waarbij je vandaag geraakt zou worden door de scherpte en toetreffendheid ervan. Bas Heijne avant la lettre.
Laten we eens wat voorbeelden bekijken – lezen – beluisteren.
|158|
“Onze kerk kan worden weggevaagd als die van Augustinus.
En alle oude ketterijen kunnen opstaan uit hun schijndood en rondspoken vlak rondom ons,
ja zelfs de oude, wrede goden kunnen hun weerkeer vieren,
schier onherkenbaar door een camouflage waarvoor het eenvoudige gemoed van een ‘christenmens’ bezwijkt.
Ons geldende staatsbestel, de rechtsgemeenschap kan geheel instorten. (1941)
De menselijkheid, die ten slotte rust in de menswording van God (Ecce homo!), kan verkeren tot een duivelarij,
wanneer zij zich ver genoeg van het geloof in de menswording van God heeft verwijderd.
(...)
Er is een wereld van ‘ergernissen’ op komst, voorttelend uit de apostasie, de afval. De haat wordt dreigend. (1948)
Het is een tekstgedeelte dat oorspronkelijk stamt uit 1940/41. Er klinkt ongekende dreiging door in die zinnen. Logisch, gezien de context. Maar door de toevoegingen van 1948 wordt het in feite nog veel dreigender.
Twee bladzijden verderop werkt Miskotte in een uitvoerige aanvulling uit 1948 in een serie akelige visioenen verder uit hoe deze dreiging de keerzijde is van de algemene maatschappelijke ontwikkeling:
|160|
Het kan zijn dat straks de restanten van begeerte-naar-waarheid zijn verteerd
door pragmatisme, behaviorisme, collectivisme,
dat er geen spoor meer is van geestelijke strijd
en alle geest zich inspant om ons af te leiden uit de werkelijke vragen.
Er is een geheimenis van de verharding dat openbaar kan worden in een ongeneeslijke verveling.
Kan men in de stilte van een uitgestorven dorp of stadswijk niet, anders dan vroeger,
in plaats van de plechtige slaap van vitale verwachtingen,
de bezegeling horen van een vergaand leven zonder spanning of verwachting?
Beginnen zich niet nu reeds raadselachtige vorstperioden voor te doen,
waarvan wij meenden dat zij niet pasten in ons geestelijke klimaat?
Komt niet de scepsis als een nevel uit het land over het land,
grenzeloos door alle standen en groepen en richtingen heen?
Doemen er geen dampen op die brandstof bevatten voor de spitse vlam van wreedheid, die in velen, zeer velen smeult?
Zien we niet uit de lege gelaatstrekken van dezen of genen iets opslaan van de onnozele,
die de beul zal worden van de onschuldigen
in het volgende staats-tuchthuis, tijdens de volgende ‘nieuwe orde’?
(Over ‘dreiging’ gesproken. En hoe akelig herkenbaar - JDZ)
En de gemeente, zo op niets bedacht, zo ongewapend en veelal ook onverschillig, ondanks de les en demonstratie haar vijf jaar voor ogen gesteld!
(1948)
Nota bene: 1948! Terwijl de rest van Nederland volop bezig is met de restauratie voelt Miskotte al nieuwe dreiging aankomen. De dreiging van de voorbije jaren is in feite nooit voorbij gegaan. Die dreiging is fundamenteel. Raakt aan de diepste menselijkheid. Miskotte trekt grote lijnen door de cultuurgeschiedenis – om die, zo wordt inmiddels zichtbaar, dan tegelijk heel concreet te relateren aan ervaringen uit zijn eigen tijd.
Nog een voorbeeld hiervan:
|166|
De tirannie van de natuurwetenschap is in onze tijd geweken voor de ignorantia (onwetendheid) van een uiterst-verfijnd relativisme,
dat evenwel na korte tijd kan overgaan in een irrationeel naturalisme,
gevoed uit de onzalige fontein van het aangeboren heidendom in het menselijke gemoed. (1940)
En dit slaat om in een onzeggelijke kou, waarin de harte-ader bevriest. (1948)
Dit is weer een mooie illustratie van Miskottes redactiewerk. De eerste zinnen, met die ‘grote lijnen’, over het relativisme en het aangeboren heidendom, stammen namelijk uit september 1940, en de laatste zin betreft een aanvulling uit 1948.
Deze vorm van tekstredactie, doormiddel van een korte – in dit geval áánscherpende – aanvulling, kom je vaak tegen in Om het levende Woord van 1948: Miskotte gooit in zijn redactiewerk slechts uiterst zelden iets uit eerdere tekstversies weg. Ook specifiek contextgerichte passages uit vorige edities – uit vorige tijden dus – worden in de nieuwe editie structureel bewaard. Dat kan – meestal – doordat ze weliswaar contextgerelateerd zijn maar daarmee wat het verstaan ervan betreft niet onlosmakelijk gebonden aan de tijd van schrijven. Vaak volstaat een kleine aanpassing, hetzij van technische, hetzij van meer inhoudelijke aard, zoals in ons voorbeeld: De waarneming en duiding, die ‘grote lijn’, uit 1940 geldt in 1948 nog steeds. Maar wél is de waarheid ervan in de jaren 40-45 des te pijnlijker voelbaar geworden. En díe pijn vóel je terug in de aanvulling van 1948: “onzeggelijke kou, waarin de harte-ader bevriest”. En zo houdt Miskotte als redactor in 1948 zijn tekst dus bij de tijd.
Volgend voorbeeld:
|348|
Behalve voor God en door de dood worden wij door de automatische lotsbedeling
die uit de technificering van het leven voortkomt, bijeengedreven en gelijkgeschakeld.
Deze gelijkschakeling gaat verder dan de uitwendige bestaansvorm,
zij dringt dieper door, tot een nivellering van de reacties,
zij maakt de mensen één in de gemeenschappelijke gesmoorde rebellie en de algemene mismoedigheid.
Het is, dunkt mij, de politieke bepaaldheid van heel het moderne leven,
en de afhankelijkheid van de politiek van de economische ‘wetmatigheden’
(een mythe weliswaar, maar die, voor zover zij geloofd wordt,
een psychische werkelijkheid blijkt vol nauwelijks uit te delgen wanhoop en cynisme),
die ons bijeendrijft.
(1948)
Herkenbaar?
En tot slot nog één citaat dat met het recente verkiezingsspektakel nog vers in ons geheugen zeker herkenbaar is. Die associatie met onze verkiezingen ligt overigens in het verlengde van Miskottes intentie bij deze passage. Want Miskotte illustreert in 1948 de hier beschreven waarneming zelf met het mislukken van ‘de doorbraak’, de naoorlogse poging om de verzuiling te doorbreken:
|314|
Het feit ligt er dat de mensen niet meer kunnen luisteren naar een mens.
Nooit was de schare zo gesloten, gesloten niet alleen, achterdochtig,
ja geladen met afweer van elk concreet voorstel,
en vooral vijandig tegenover elk persoonlijk appel. Hoe zal men het wagen nu te preken?
De mensen kunnen niet meer luisteren.
Zij reageren hoogstens nu en dan, als overigens alles meewerkt, op zeer primitieve beelden.
Ze zijn moe geworden van onderscheidingen en worden kribbig tegen elk voorgesteld evenwicht,
hoewel de meest wakkeren ook voor de klaarblijkelijke eenzijdigheid zich generen. (1948).
Maar, zo waarschuwt Miskotte drie regels verderop:
“zonder luisteren sterft de menselijkheid.”
(1948)
Het lijkt wat cherrypicking zo, maar de gekozen citaten geven een representatief beeld. Zonder veel moeite zou dit akelig actuele citatenlijstje uitgebreid kunnen worden.
Resumerend: Waar Miskotte, zoals we onderweg constateerden, zelf al vrij eenvoudig zijn contextuele waarnemingen door de verschillende edities van zijn teksten heen mee kon nemen daar blijkt ruim vijfenzeventig jaar later eens te meer dat Miskotte in zijn waarnemingen dieper peilt dan de waan van de dag. En mijn stelling voor vandaag is dat deze diepte ontstaat doordat Miskotte de bewegingen in de maatschappij uiteindelijk theologisch duidt (af en toe klonk dat in de gegeven citaten al door). In diepste wezen zijn de maatschappelijke problemen voor Miskotte theologische problemen.
Laat ik in een volgende serie citaten proberen dat te illustreren met woorden van Miskotte zelf.
|35|
… de nood van de exegese is de nood van het leven.
En het werk van de exegese dient om in het werkelijke leven een vaste bodem te vinden,
die niet door de menselijke geest is gelegd.
Het doorkruist de autonome pretentie.
(I ’48)
Een citaat uit het eerste opstel dat te denken geeft… maar het doordenken stellen we nog even uit tot het derde deel. Eerst nog even verder bladeren in Om het levende Woord.
Een variant op de vorige, nu uit het tweede opstel:
|124|
Daarom heeft exegese onmiddellijk te maken met het leven,
met onze bevrijding uit de zwijgende gegevenheid van het bestaan,
onze bescherming tegen de mateloze experimenten van onze eigen geest.
(II ’48)
En derde opstel:
|183|
De hele moderne wereld lijdt aan de vlucht voor het woord.
Door de taal is de mens op zijn naaste aangewezen.
De Godsvervreemding brengt de scheiding van de naaste met zich.
Maar ook in zijn eenzaamheid ontkomt de mens niet aan de taal.
Hij denkt over zichzelf, hij spreekt met zichzelf
en door de strekking van de geest tot algemene concepties
breidt hij zijn monologische denken heerszuchtig over de wereld uit.
De mens, op de vlucht voor God en het aangezicht verbergend voor zijn broeder, schuwt het woord.
En het is niet te veel gezegd wanneer wij vermoeden
dat de kerk dit proces veelszins heeft bevorderd,
voor zover in haar ruimte ook de notie van het levende woord meer en meer is verloren gegaan.
(III ’48)
Nu wel een paar opmerkingen bij dit citaat.
- Eerst even wat uitleg: Dit is één van de plaatsen in het boek waar Miskotte in 1948 de formulering ‘het levende Woord’ gebruikt. De titel. ‘Het levende Woord’ is Miskottes vertaling\parafrase van het Hebreeuwse woord Dabar. Voor wie wat minder thuis is in het Hebreeuws: Dabar dat betekent ‘woord’ en ‘daad’ tegelijk. “Het is de daad die spreekt en het woord dat ingrijpt” |75|, zo legt Miskotte Dabar uit in Om het levende Woord. Dit Woord is bijgevolg geen object in kerk en theologie (dat je kan bestuderen, dat je in je vaandel kan dragen), maar autonoom subject (het spreekt). “In het Dabar is de hoorder meegeschapen” |79| schrijft Miskotte elders. Ofwel, jij als hoorder bent hier het object. Dabar betekent dus ‘woord’ maar niet in de zin van neutrale informatiedrager, maar veeleer in de dynamische zin van gerichte ontmoeting.
Al te vaak, zo zegt Miskotte dus aan het slot van ons citaat, heeft de kerk het Woord, de Schrift, beschouwd en behandeld als informatiedrager: Kostbare informatie - over God -, een pakketje waarheid, een bundeltje normen en waarden, in het bezit van de lezer, van de kerk, van de prediker, waar jíj mee aan de slag kan gaan. Waarmee de werkelijke – daad-werkelijke – ontmoeting in feite wordt ont-kend, kaltgestellt. Zowel de ontmoeting met de Eeuwige… als de ontmoeting met de naaste.
Deze gedachte is van essentieel inhoudelijk belang voor ons derde punt straks, Miskottes lessen voor de prediking van vandaag.
- Maar voor nu, we zijn nog in het tweede deel, is vooral van belang dat we hier heel mooi zien hoe bij Miskotte het ‘theologisch duiden’ van de maatschappelijke ontwikkelingen werkt. Voor Miskotte staat de theologie in wezen nergens los van het leven. De diepste theologische vragen zijn dezelfde vragen als de diepste levensvragen en samenlevingsvragen. Zo kan het eerlijk doordenken van de exegetische nood verhelderend werken in het doordenken van de nood van de samenleving. En dat is wat hier gebeurt: Vanuit het kernwoord Dabar – en het ont-kennen van de autonomie van dat Dabar – duidt en ontmaskert Miskotte, even heel kort door de bocht gezegd, het moderne denken als een ‘monoloog’ die ten diepste een machtsgreep is – het ‘ik’ dat als subject de hele wereld aan zijn eigen systeem onderwerpt (en in dat proces is de kerk voorop gegaan, doordat zij al te vaak ‘God’ monologisch aan haar eigen systeem heeft onderworpen… En als mensen God al aan hun systeem onderwerpen, dan verbaast het niet dat ze dat ook doen met de medemens en de natuur).
Deze kerngedachte kom je door heel Om het levende Woord heen tegen.
In het verlengde hiervan, een paar bladzijden verder:
|185|
… met het vermijden van het gesproken Godswoord (…) vervalt het enig werkzame tegenwicht
én tegen massa-vorming én tegen vereenzaming van de exquise geest.
(III ’48)
Het gaat mij nu even vooral om dat: “én tegen massa-vorming én tegen vereenzaming van de exquise geest…”. Twee ogenschijnlijk tegengestelde bewegingen, die bij nader inzien beide fenomeen blijken van één fundamentelere nood: woord-armoede. De theologische duiding scherpt de blik omdat het je dieper laat kijken.
Als laatste citaat in dit tweede deel het vervolg op de passage waarmee we het vorige deel eindigden (over ‘de mensen kunnen niet meer luisteren’). Het is tegelijk een brug naar het vervolg: hoe nu – nú, vandaag, morgen, actueel effectief – te preken… Een voorbeeld waarin de maatschappelijke vraag en de theologische vraag helemaal samen komen te vallen:
|314|
Dit staat daarom vast: geen grootser cultuurtaak is ons aangewezen dan de mensen de kunst van het luisteren opnieuw bij te brengen.
En naar onze overtuiging zullen zij het algemene luisteren naar elkaars stemmen en naar de stemmen van het verleden
slechts kunnen leren aan het luisteren naar het Woord.
(IV – ’48)
Zo werkt Miskottes ‘theologische duiding’ van de grote maatschappelijke vragen.
En wat betekent dat nu voor de prediking driekwart eeuw later, vandaag dus?
“Geen groter cultuurtaak… dan de mensen opnieuw de kunst van het luisteren bijbrengen…” Luisteren we eigenlijk wel? En door deze vraag toe te spitsen op de Eeuwige: luisteren we eigenlijk wel naar de Eeuwige – wordt pas echt duidelijk wat luisteren ten diepste is. Én hoe ingewikkeld écht luisteren, luisteren naar de a(A)nder als á(A)nder, is… En hoe prangend dus de vraag: luisteren we eigenlijk wel? Ergens laat zich heel Om het levende Woord terugbrengen tot deze vraag. En dan in álle eerlijkheid gesteld. Door de verschillende opstellen heen gaat Miskotte alle facetten van luisteren met wetenschappelijke precisie en bijbehorende transparantie af. Dan gaat het over hermeneutiek, over vertalen, over exegese, over de taal van de preek, over retoriek enz. Allemaal uiterst leerzaam en inspirerend, ook vijfenzeventig jaar later. Maar de kern van die brede rondgang ligt hier, in het eerlijk dúrven stellen van deze vraag: Luisteren we – in ál die genoemde fases – eigenlijk wel naar de werkelijk ándere stem… En kúnnen we dat eigenlijk wel, echt luisteren… naar de a(A)nder?
Miskotte stelt het scherp:
[281]
Wanneer het mensenwoord niet veranderd kan worden door de Geest in Godswoord,
is de prediking weliswaar geen waagstuk meer, maar tegelijk niet meer de moeite waard.
(IV – ’48)
“Wanneer het mensenwoord niet veranderd kan worden (…) in een Godswoord”… dan luisteren wij in de kerk uiteindelijk naar onszelf. Dan is de preek niet meer dan een betoog. Hoe welsprekend, overtuigend, richtinggevend, inspirerend ook. En daarmee blijft de preek uiteindelijk deel van het gesloten menselijk zelfgesprek, de monoloog die ten diepste een machtsgreep is.
Dat ‘veranderd’ bedoelt Miskotte dus uiterst concreet, heel materieel. Ofwel: Sacramenteel! En ziedaar, daar komt het thema van ons openingscitaat weer terug – over prediking en eucharistie. Nu dus inhoudelijk.
Zoals de Eeuwige zich concreet fysiek aan mensen uitdeelt in brood en wijn, zo spreekt Hij zijn woord tot ons in de gestalte van het concreet gesproken mensenwoord. Zo tastbaar concreet zal de presentie van de Eeuwige moeten zijn. Of we hebben het nergens over in de kerk.
Het is uitermate boeiend om te zien hoe Miskottes denken over de relatie Prediking – Eucharistie zich door de verschillende redactiemomenten heen heeft ontwikkeld. Door de jaren heen heeft het verband tussen prediking en eucharistie een steeds fundamentelere plek gekregen in Miskottes in Om het levende Woord samenkomende teksten. Waar in het begin, in 1924 dus, Miskotte spreekt over een soort parallellie tussen preek en eucharistie vindt in 1948 nagenoeg een identificatie plaats. Preken is in 1948 voor Miskotte een sacramentele daad, dé sacramentele daad bij uitstek. Miskotte spreekt dan van de preek ‘als eucharistisch wonder’, zelfs van ‘de prediking als het eigenlijke eucharistische geheim’. Over ‘het wonder van de verandering’ gaat het. Het woord transsubstantiatie klinkt. Én bijgevolg kan, nee móet Miskotte ook spreken over de prediker als priester, over de priester-prediker. Want preken is een sacramentele daad, die vraagt om een bijzondere verantwoordelijkheid, dat is: een priesterlijke verantwoordelijkheid.
En wat een verantwoordelijkheid! Want de prediker kan alleen maar mensenwoorden spreken. Kwetsbare, feilbare, misbruikbare mensenwoorden (datzelfde geldt overigens eveneens voor de Schrift). Maar hoe te voorkomen dat deze onontkoombaarheid een alibi wordt om God impliciet ‘het zwijgen op te leggen’ in de preek? Op basis van goede argumenten, want dat in de preek een Godswoord klinkt… wie zou dat durven beweren? Waarmee we in feite níet meer luisteren… En zo overgeleverd blijven aan onszelf. Opgesloten in onze monoloog.
Naar wie luisteren we eigenlijk, in de kerk? Toch niet alleen naar onszelf? Maar Gods Woord, werkelijk Gods Woord, dat hebben wij nergens, nooit, in de eigen hand (mond).
Dat besef, die nood, - dat dat wat we zó nodig hebben tegelijk zó onmogelijk is… brengt Miskotte tot een diepe doordenking van de preek als sacrament. Sacrament betekent: een verandering die zich volkomen onttrekt aan jouw heerschappij.
Drie kerncitaten:
|292|
Kansel en “altaar” kunnen geen concurrenten zijn.
Maar op de éérste kan plaats vinden: de transsubstantiatie.
|192|
Zoals het sacrament van het altaar een waarachtige presentie is, maar in de vorm van een ondoorgrondelijk geheimenis,
zo is de prediking enigmatisch (raadselachtig)
door een soortgelijk samengaan van helderheid en geheimenis,
van de brood-substantie van het mensenwoord en de geheel-andere substantie van Gods Woord.
Hoc est enim verbum meum! (Want dit is mijn woord).
|345|
Het Woord is nabij in en door de prediking, op een dergelijke wijze, dat zij
– o, wonder van de transsubstantiatie –
meer uitzegt dan zij zeggen kan, en meer schenkt dan zij uitdelen kan.
Wat we van Miskotte ten diepste kunnen leren voor de prediking van vandaag is... dat preken een priesterlijke daad is. Juist in tijden van diepe verwarring zal de prediker zich priester moeten weten. Priester niet in de zin van autoriteit. Veeleer in de zin van ontmaskering van alle valse autoriteit. Priester in de zin van volstrekte dienstbaarheid. Meer nog: Priester in het besef van volstrekte afhankelijkheid. Juist in de prediking wordt onze autonomie ten diepste doorbroken. En precies daar begint het echte luisteren.
Om het levende Woord laat zich lezen als één grote – wetenschappelijke (!) – doordenking van alle methodologische consequenties van dit diepste besef van volstrekte afhankelijkheid. Met een woord van Miskotte: een wetenschappelijke verantwoording voor God.
De priesterprediker weet van de heiligheid van het woord. Ook/juist van het preekwoord. De priester weet van de kwetsbaarheid van dat heilige woord. De priester-prediker weet dat de eigen woorden altijd tekort zullen schieten, in spreken en in horen, dat onze zogenaamde autonomie altijd zal falen. Voor je het weet preek je – in het heen-en-weer van predikant én gemeente samen – het geheim kapot. Ondanks de knapste vertaling, ondanks de meest zorgvuldige exegese, ondanks de verbondenheid met de kerk van alle eeuwen en de trouw aan het dogma, ondanks de scherpste actuele sociaal-politieke analyse, ondanks de uiterst precieze woordkeus, ondanks de uitgebalanceerde liturgie. ‘Ondanks’… maar ‘dankzij’ kan even goed! Voor je het weet preek je het geheim kapot.
Door alle eigen inzet, deskundigheid, zorgvuldigheid en vaardigheid heen houdt de priester daarom vooral de heiligheid van het Woord hoog. Wat dus betekent: Blijft de priester uit eerbied luisteren. Blijft de gemeente – want de preek is een functie van de gemeente – uit eerbied luisteren, écht luisteren.
Ten diepste vertrouwt de priester-prediker op de heiliging door het Woord. Het Godswoord dóet wat met het mensenwoord. Precies dát is het Godswoord eigen. En juist als niet-ons woord zal het onze heersersdrang, waar onze samenleving zo bitter onder lijdt, doorbreken. Juist omdat de prediking meer zegt dan zij zeggen kan… leren we hier echt te luisteren.
Luisteren vanuit een ongekende verwachting - Met een door Miskotte zowel in Bijbels ABC als in Om het levende Woord geciteerd woord van Buber:
“Das Wort – als autonoom subject – wíll reden, zu jeder Zeit, in jede Zeit, jeder Zeit zum Trotz”.
(Voorwoord Om het levende Woord - 1973)
Het Woord – het Woord zelf – wíl spreken, op elk moment, tót elke tijd, óndanks elke tijd. Hier dus. Nu dus. En dat besef schept ongekende ruimte. Geeft ongekende moed, ook tot preken, spreken. Tot luisteren vooral. Vanuit een ongekende verwachting: Er wil in de preek werkelijk wat gezegd worden, hier en nu. Tot ons, door ons, ondanks ons.
Dat is de kern van wat Miskotte ons wil leren. En waartoe hij ons wil bemoedigen:
|234|
Te midden van de neergang van de cultuur, de uitdoving van de menselijke inspiratie,
de verkilling van de humaniteit, de verwoestingen van het nihilisme gaat de prediking voort.
In diepe dankbaarheid.
Jaco Zuurmond, 7 november 2025